Arjan de Bever, registratiemanager BASF:

“Zie mij maar als poortwachter van onze organisatie”

Of een gewasbeschermingsmiddel in Nederland gebruikt mag worden, bepaalt het College voor de Toelating van Gewasbeschermingsmiddelen en Biociden (Ctgb). Voor het zover is, beoordelen ze zeer uitgebreide dossiers over de deugdelijkheid van het middel én de risico’s voor de gebruiker en de omgeving. Het is aan registratiemanager Arjan de Bever van BASF die trajecten te begeleiden en succesvol af te ronden.

De afgelopen jaren introduceerde BASF tal van nieuwe producten op basis van de werkzame stof Revysol. Het molecuul in deze werkzame stof, dat een werking heeft op 70 tot 80 verschillende schimmels, werd tien tot vijftien jaar geleden daarvoor al in het laboratorium ontwikkeld. Net als jaarlijks zo’n 4.000 andere moleculen. Na een screening, selectie, doorselectie en veldproeven lukt het de onderzoekers om elke vier tot vijf jaar een nieuw molecuul op te leveren waarvan ze verwáchten dat het een effectieve werking op ziekten of plagen heeft. De investering is dan al zo’n 300 miljoen euro. Op basis van de technische kenmerken maken de marketeers van BASF een eerste inschatting welke kansen zij voor een werkzame stof in een bepaalde formulering zien en in welke gewassen. Lijkt dat positief en is het ingeschatte marktvolume dermate dat het de investering rechtvaardigt, dan wordt het molecuul doorontwikkeld tot een werkzame stof en formulering.

Uitgebreid technisch dossier
Voor Revysol bijvoorbeeld werd rond 2014-2015 een positieve inschatting gemaakt welke marktkansen de werkzame stof zou hebben. Daaraan gekoppeld een planning voor uitrol van de ontwikkeling van formuleringen en concrete producten. Vanaf dat moment kwam ook registratiemanager Arjan de Bever van BASF in beeld. ”De aanvraag voor een toelating van een middel gaat gepaard met een uitgebreid technisch dossier dat wij moeten aanleveren. De basis daarvoor wordt veelal internationaal opgepakt en voorbereid. Ik moet zorgen voor de afstemming op de Nederlands eisen.” Het ‘verlanglijstje’ van het Ctgb is weliswaar uitgebreid, maar vooraf bekend. Voor De Bever is het zeker geen verrassing meer. Na zijn opleiding tropische landbouw en plantenziektenkunde won de liefde het uiteindelijk van zijn grote droom om voor een baan in de tropen te kiezen. En inmiddels zet hij zich alweer 26 jaar in voor de beschikbaarheid van gewasbeschermingsmiddelen voor de plantenteelt in Nederland. Het overleg met het Ctgb omschrijft hij als ‘zakelijk’ vanuit het idee: je weet wat ze van je vragen en daar moet je uiteindelijk aan voldoen. “We zitten op hetzelfde level, gaan respectvol en eerlijk met elkaar om. Zij doen hun werk en ik ook. De wetenschappelijke beoordeling van middelen staat voor ons voorop.”

Lang traject
Voordat een dossier volledig is, zijn al gauw vijf tot zes jaar verstreken. Dat het zolang duurt, komt volgens De Bever vooral door de uitgebreidheid ervan. Als eerste moet uit onderzoek de deugdelijkheid van een middel blijken. Aanvullend zijn de talrijke laboratoriumstudies die aantonen dat het middel veilig voor mensen, dieren en het milieu is. De aard en omvang van deze studie varieert van zeer basaal tot heel complex. En van duizend euro tot enkele tonnen per onderzoek. Het onderzoek doet BASF veelal in eigen beheer in de laboratoria in het Duitse Ludwigshafen en Limbugerhof en daarna werkt ze samen met zogeheten contractors. Dit zijn erkende wetenschappelijke bureaus die onder andere onderzoek in opdracht van fabrikanten uitvoeren.

De eisen ten aanzien van het onderzoek zijn de laatste jaren wel strenger geworden. Bijen bijvoorbeeld krijgen meer aandacht. Daarnaast heeft ook de maatschappelijke discussie over de verantwoorde toepassing van gewasbeschermingsmiddelen invloed op de wensen van het Ctgb. “Het is belangrijk om hier rekening mee te houden, los van je primaire verantwoordelijkheid dat de middelen veilig toegepast moeten worden.”

Breed pakket belangrijk
De inschatting of een middel kansrijk is, laat De Bever aan zijn collega’s over. Uiteraard kent hij hun agronomische wensen, maar daar laat hij zich niet door leiden. Het komt bijvoorbeeld voor dat een aanvraag voor een toelating te breed is. Dan komt het Ctgb met aanvullende vragen. De Bever heeft daar geen moeite mee. “Daar zijn ze ook voor”, vindt hij. In overleg met zijn collega’s wordt een aanvraag voor toelating dan aangepast. Bijvoorbeeld door een aanpassing van het aantal toepassingen, de dosering of het opnemen van beperkende maatregelen. De Bever: “Zie mij maar als poortwachter van onze organisatie. Het gaat er uiteindelijk om de teler ook op termijn een breed pakket middelen aan te kunnen blijven bieden.”