Agronoom Cees van den Hoek van Farm Frites:

“De grens van het beschikbare areaal lijkt bereikt”

De groeicurve van de mondiale afzet van frites vlakt nog steeds niet af. Om invulling te geven aan de toenemende vraag naar grondstof, ontbreekt het in Nederland aan grond. “Maar als je van België naar Spanje rijdt, zie je op de meeste plekken nog géén aardappelen, daar móeten dus ook nog wel wat kansen liggen voor uitbreiding”, verwacht agronoom Cees van den Hoek van Farm Frites. Daarnaast ziet hij mogelijkheden voor hogere opbrengsten.

Een frietje mayo? Er gaat bijna geen week voorbij of de gemiddelde Nederlander geniet ervan. In de sportkantine, snackbar, bedrijfskantine, restaurant of…, ‘gewoon’ thuis. En wat voor ons toch meestal een lekker tussendoortje is, wordt in de opkomende economieën vooral als luxe gezien. Zuid-Amerika en Azië zijn daardoor belangrijke groeimarkten voor de frites. Dat laat een vrij constant beeld zien van 3 tot 4 procent jaarlijkse groei in de mondiale afzet van frites. De Europese bevolkingsgroei draagt daar overigens ook haar steentje aan bij. De verwerkende industrie speelt al een aantal jaren goed in op de toenemende vraag door te blijven investeren in extra verwerkingscapaciteit. Die uitbreiding vindt vooral in Noordwest-Europa en Noord-Amerika plaats. Van oudsher zijn dat de belangrijke teeltgebieden van aardappelen. Maar ook elders in de wereld wordt geïnvesteerd in fritesproductie. “De groeicurve van de afzet vlakt nog steeds niet af”, weet Cees van den Hoek, agronoom bij Farm Frites in het Zuid-Hollandse Oudenhoorn.

Verwerking blijft groeien
Een verdere groei in de verwerking staat de komende jaren volgens hem vast. Dat betekent ook dat de vraag naar grondstof alleen maar zal toenemen. Op zich is dat gunstig voor de aardappelteler. Maar het stelt de gehele aardappelsector wel voor grote uitdagingen. Tot voor kort bood het areaal landbouwgrond altijd nog wel wat ruimte voor uitbreiding van de aardappelteelt. “We hadden via onze eigen telers genoeg aanbod, óf we kochten aardappelen bij. Dat lukte de laatste jaren nog wel. Afgelopen seizoen heeft echter laten zien dat we daar nu niet meer mee wegkomen. Er zijn grenzen aan het beschikbare areaal en die lijken nu bereikt”, aldus Van den Hoek. “Door nu structureel aardappelen heel ver weg te halen, dicht je geen gaten. We moeten als sector de tijd nemen en de verkoop van frites afstemmen op beschikbare hoeveelheid aardappelen.”

Samenwerken met 500 telers

Farm Frites heeft zes productielocaties. Naast de hoofdvestiging in Oudenhoorn zijn dat er drie in België en één in Polen en Egypte. Die laatste verwerkt lokaal geteelde aardappelen conform de ‘halal’ richtlijn. Voor de levering van aardappelen richt Farm Frites zich van oudsher vooral op Zuid-Nederland. Later kwamen daar ook Noorden van Nederland, België, Frankrijk en grensstreek van Duitsland bij. Alles bij elkaar werkt het bedrijf samen met 500 telers die samen ruim één miljoen ton aardappelen leveren. Of we kunnen spreken van een typische Farm Frites teler? Van den Hoek vindt van niet. “De relatie met een verwerker heeft voor een groot gedeelte met de buitendienst te maken. Zolang die honkvast is en je als verwerker met de marktprijs mee kunt bewegen, zal er weinig beweging van telers zijn.”

Meer grond nodig
Om meer aardappelen te telen, is meer grond nodig. Voor Nederland zijn we volgens Van den Hoek dan snel uitgepraat. Op de zandgronden zitten we met een 1 op 3 rotatie al aan het maximum. Op de kleigronden is 1 op 4 uit oogpunt van duurzaamheid de grens. “Ons streven is om met minimale input een maximale output te bereiken zonder dat de omgeving daar hinder van ondervindt. Daar zit ook het lastige: want je wil als industrie veel aardappelen en areaal benutten, maar we beseffen ook dat 1 op 4 duurzamer is dan 1 op 3.“

Voor België ligt het beschikbaarheidsvraagstuk niet anders. Ruimte voor uitbreiding moet dus in de omliggende landen beschikbaar zijn. Noord-Frankrijk is al enkele jaren in beeld als groeiregio. De afstand tussen teeltgebied en verwerkingslocatie mag echter weer niet te groot worden. De grensstreek van Duitsland komt daardoor eerder in beeld. Maar ook uitbreiding in bestaande teeltgebieden rondom de productielocatie in bijvoorbeeld Polen is nog een optie. En voor de langere termijn? “Als je van België naar Spanje rijdt, zie je op de meeste plekken nog géén aardappelen, daar moeten dus ook nog wel wat kansen liggen voor uitbreiding van areaal.”

“ We moeten beseffen dat het belang van pootgoed groot is, dus moeten we de teelt waarderen. Ook een heroverweging van rassenkeuze en bestemming is aan de orde.”

Opbrengst kan hoger
Van den Hoek ziet daarnaast nog mogelijkheden om de opbrengst van aardappelen te verhogen. In tegenstelling tot bijvoorbeeld suikerbieten is de opbrengst van aardappelen de laatste 20 jaar nagenoeg stabiel. Hoe dat kan, is niet duidelijk. Dat zandgronden door de intensieve rotatie met twee keer mais en één keer aardappelen qua opbrengst aan hun grens zitten, vindt hij logisch. Maar de kleigronden? “Het gewas heeft van zichzelf de potentie om meer te kunnen leveren, de grond zeker ook. Veredeling via de Crispr-Cas technologie biedt kansen die we nodig hebben. Tot nu toe heeft de overheid dat altijd tegengehouden. Toch signaleer ik steeds meer ruimte in de discussie. We zouden het goed kunnen gebruiken.”

De positieve prijsvorming voor fritesaardappelen heeft ook de pootgoedtelers aan het denken gezet. Want waarom zouden zij in de risico’s van de teelt investeren terwijl het rendement van consumptieaardappelen op dit moment veel hoger is. De eerste pootgoedtelers hebben de stap naar consumptie al gemaakt. Als die trend doorzet, heeft dat grote consequenties voor de beschikbaarheid van pootgoed. “We moeten beseffen dat het belang van pootgoed groot is, dus moeten we de teelt waarderen. Ook een heroverweging van rassenkeuze en bestemming is aan de orde.”

Boerenzoon Cees van den Hoek (42) groeide op in het Zuid-Hollandse Klaaswaal op het ouderlijke akkerbouwbedrijf. Na zijn studie plantenteelt in Wageningen ging hij op de afdeling agronomie van Farm Frites in Oudenhoorn aan de slag. “Ik ben een echte agronoom, mijn interesse ligt bij de plantenteelt en dat verveelt nooit”, aldus Van den Hoek die zich op vele fronten bezighoudt met onderzoek naar teeltoptimalisatie van aardappelen. Teeltproeven, rassenproeven en problemen oplossen, zoals hij dat zelf noemt. Alles vanuit het belang om over goede grondstoffen te kunnen beschikken én rendement voor de telers te borgen.

Lange bewaring is strategisch keuze
De verwerkende industrie wil jaar rond over voldoende grondstof kunnen beschikken. Kort na de oogst is aanvoer van grondstof geen issue. Zolang de afrijping van het gewas goed verloopt, is er veelal voldoende af-land aanbod van geschikte kwaliteit. Dat gaat vanaf eind oktober heel geleidelijk over naar de levering van aardappelen uit ‘korte’ bewaring. Na april komt het volgens Van den Hoek aan op de lange bewaring. Die moet de levering van aardappelen garanderen tot de nieuwe oogst weer beschikbaar is. “Lange bewaring zien we vooral bij onze telers in Flevoland en in het Zuidwesten. Het is voor hen een strategische keuze. Die begint al bij de teelt en eindigt met mechanische koeling”, is zijn ervaring. Het gewas moet goed kunnen groeien, de tijd krijgen om af te rijpen en op tijd een MH-bespuiting hebben gehad. “Hoe beter afgerijpt, hoe beter te bewaren.” Na het inschuren de tijd nemen om te drogen en daarna 1 graad per week koelen naar 7-8 graden. De kiemremming start wat Van den Hoek betreft eind december. De ervaringen met 1,4SIGHT zijn volgens hem goed, mits het consequent toegepast wordt, zodat de aardappelen niet kiemlustig worden. “De echt lange bewaarders weten een partij op die manier tot augustus goed te houden. Vroeger hadden we nog weleens afkeuringen vanwege kiemen, dat is nu een zeldzaamheid.”

Goed nieuws voor de aardappelexport

Ongeveer 30% van de export van Nederlandse aardappelproducten blijft in Europa. De rest gaat de hele wereld over. Voor een kleine groep landen buiten Europa golden tot voor kort beperkingen ten aanzien van aardappelproducten waarvan de grondstof met 1,4SIGHT was behandeld. Dit had te maken met de MRL van 1,4SIGHT waarvoor de detectiegrens op 0,01 ppm was gezet. Steeds meer landen buiten Europa hebben de MRL ondertussen verhoogd. Zeer recentelijk heeft ook Japan een nieuwe MRL van 15 ppm voor 1,4SIGHT vastgesteld. Dit maakt de weg weer vrij voor export van met 1,4SIGHT behandelde aardappelen en/of aardappelproducten.

Meer over 1,4SIGHT